Winterhulp
Aanverwante artikelen
Uitkeringen winterhulp
Op 22 oktober 1940 wordt de Stichting Winterhulp Nederland opgericht. Dit gebeurt naar het voorbeeld van het Winterhilfswerk des Deutschen Volkes. Doel van de Stichting is behoeftig geworden Nederlanders in de dure winter hulp en ondersteuning te verlenen. Fondsen moeten verkregen worden door onder meer collectes en loterijen. De opbrengst daarvan valt tegen. Het meeste geld wordt opgehaald bij bedrijven, die inhouding op lonen en winstpercentages moeten toelaten. Dit kan flink oplopen. Een voorbeeld daarvan geeft de firma Carp. De Duitse Verwalter in die fabriek, Salm, zegt grote geldbedragen aan de Winterhulp toe. Is het maandelijkse bedrag eind 1941 f 1000, vanaf september 1942 betaalt de firma f 3333,33.
Om de Winterhulp een algemener kader te geven wordt in juli 1941 de Nederlandse Volksdienst opgericht. Daarin moet al het sociale werk geconcentreerd worden. Het werkgebied van de Nederlandse Volksdienst omvat het gezin in ruime zin zoals algemene bijstand, zorg voor moeder en kind, kindervoeding, kinderbewaarplaatsen, kinder- en moederuitzendingen in eigen land en naar de bergen in het buitenland, schooltandverzorging. De Winterhulp wordt onderdeel van de Nederlandse Volksdienst.
In het eerste winterseizoen wordt voor de Winterhulp f 6.514,56 opgehaald. Met de opbrengsten van bedrijven en van enkele openbare personen die een bijdrage leveren erbij is de totale opbrengst f 26.000. In Helmond is aan uitkeringen f 31.000 uitgegeven.?Eind 1941 wordt de burgemeester bevolen de opbrengst van de collectes en inzamelingen niet bekend maken. Gevreesd wordt dat de opbrengsten zullen verminderen als er minder in Helmond uitgekeerd wordt dan er opgehaald wordt.
Het fenomeen Winterhulp is een omstreden zaak. Een rechtgeaard Nederlander maakt geen gebruik van de steun van de Winterhulp. Toch ligt de zaak niet zo ongenuanceerd. Inzamelingen van andere instellingen worden verboden. Ook arbeidersorganisaties die een eigen kas hebben krijgen de aanzegging dat zij geen uitkeringen mogen verstrekken aan personen die van de Winterhulp uitgesloten worden. En bij de personen die uitgesloten worden van uitkering ligt juist het probleem. Alleen zij die zich conformeren aan het Duitse gezag komen in aanmerking voor uitkering. Dat maakt degenen die een uitkering krijgen automatisch verdacht.
De zaak kan ook van een andere kant bezien worden. Iemand die niet in zijn levensonderhoud en dat van zijn gezin kan voorzien, is gedwongen om zich neer te leggen bij de situatie. Zo wordt al op 30 september 1940 bevolen dat hoofden van gezinnen, die worden uitgesloten van werklozenondersteuning omdat zij werk in Duitsland weigeren te aanvaarden, tevens uitgesloten zijn van ondersteuning door de burgerlijke armenzorg. Op 7 februari 1941 wordt bepaald dat degenen die in Duitsland te werk zijn gesteld en die weigeren voor een tweede keer werk in Duitsland te aanvaarden, uitgesloten zijn van ondersteuning door de Winterhulp. Hoewel de Winterhulp is opgezet als armenzorg, kan er, door het als pressiemiddel te gebruiken, mee bereikt worden dat de afhankelijken onder de bevolking gedwongen zijn mee te werken aan het beleid.?
Van de ongeveer 6000 gezinnen die Helmond in 1940 telt zijn er 652 die aangewezen zijn op ondersteuning volgens de werklozenwet, dan wel volgens de armenwet. Daarnaast zijn er ongeveer 1200 stille armen. Van de ongeveer 29.000 inwoners zijn er 8465 afhankelijk van ondersteuning. Deze gegevens ten behoeve van de uitkering door de Winterhulp zijn ontleend aan de bestanden van instellingen die reeds langer ondersteuning geven. Dit zijn de plaatselijke organisaties van werklieden (21 in totaal), Burgerlijk Armbestuur, Arbeidsbeurs, St. Vincentiusvereniging, St. Elisabeth-vereniging, diaconie Nederlands-Hervormde gemeente. Zij geven de aantal gezinnen op waarvoor zij ondersteuning verwachten van Winterhulp Nederland.
Hoewel de organisatie van de Winterhulp nog niet rond is begint men met het oog op de komende winter in november 1940 al met een collecte. Vanaf het begin zijn er bedenkingen tegen de Winterhulp. Gevreesd wordt dat in plaats van Nederlanders Duitsers geholpen zullen worden. Ook het op 8 november 1940 afgekondigde collecteverbod voor kerk en particuliere verenigingen, waardoor de Winterhulp het alleenrecht krijgt, is moeilijk te accepteren.?Ondanks deze bedenkingen wordt de eerste inzameling voor de Winterhulp in Helmond door vele groepen in de samenleving zeer enthousiast uitgevoerd. Op 13 november maakt het bestuur van de Helmondse Stichting Winterhulp de Helmonders in De Zuidwillemsvaart attent op de eerste collecte. Naast burgemeester en ambtenaren zitten in dat bestuur personen uit de kerk, het bedrijfsleven en verenigingen. Zij bemensen het bureau van de Winterhulp, leveren collectanten, maken de speldjes gereed en maken spandoeken. Slechts een aantal winkeliers weigert affiches op te hangen. Als de organisatie met die winkeliers praat, wordt dat probleem ook opgelost. De Winterhulp is in Helmond de eerste keer dan ook duidelijk niet omstreden. Dat blijkt ook wel uit de opbrengst van de eerste collecte – zie bijlage 9.
De eerste collecte van 29 en 30 november 1940 wordt uitgevoerd in afwachting van de organisatorische opbouw van de Stichting Winterhulp. Daarom hangt veel af van de plaatselijke organisatie. Het lichtgevende molentje dat als speldje bij de collecte gegeven wordt, moet minimaal 20 cent opbrengen. De legitimatiebewijzen worden niet centraal verstrekt, maar moeten plaatselijk aangemaakt worden. Wel is centraal bepaald dat niet gecollecteerd mag worden in uniform, van welke partij dan ook. Ook het dragen van insignes is verboden opdat door iedereen aan de collecte kan worden meegewerkt, ongeacht zijn politieke of godsdienstige overtuiging. Dit blijft ook later als de organisatie centraal geregeld is een vereiste.?De collectes van de Winterhulp worden gehouden rond thema’s – Thema's van de collectes voor winterhulp- De speldjes die men krijgt als men geld geeft in de collectebus en de affiches spelen in op deze thema's.
Naast de straat- zijn er ook huiscollectes, ook wel lijstencollectes genoemd. Deze zijn minder vrijblijvend dan de straatcollectes. Alle gezinnen staan genoteerd op lijsten. Iedereen moet aangeven of, en zo ja hoeveel, hij wil bijdragen. Is iemand niet thuis, dan moet de collectant net zo vaak terugkomen tot hij wel iemand thuis treft. Een streep achter de naam van een persoon betekent dat hij weigert een bijdrage te geven. Dit gaat al erg veel op gedwongen bijdragen lijken. In het winterseizoen 1941-1942 wordt de dwang nog groter. De burgemeester krijgt een overzicht van de bijdragen van gehuwde ambtenaren in de lijstencollecte van 11 en 12 oktober. Van de veertig ambtenaren is er een niet bezocht, negen hebben een bedrag gegeven tussen de f 0,03 en f 1; zeven hebben een onbekend bedrag gegeven; twaalf zijn afwezig en elf hebben niets gegeven. Het weigeren om bij te dragen heeft ook nog een staartje. De burgemeester stuurt brieven aan de hoofden van diensten waar weigeraars zijn. Directeur Rietjens van Publieke Werken en de Gemeentebedrijven en politiecommissaris Loves antwoorden dat hun, noch voor noch na de lijstencollecte, iets gebleken is, waaruit zou mogen worden afgeleid dat er een afspraak is gemaakt om aan de collecte geen bijdrage te leveren.