Boortorens in de Peel
Aanverwante artikelen
De hele geschiedenis door is de mens al bezig met het zoeken naar energiebronnen. Energie is voor hem van levensbelang en dus een kostbaar goed.
Eeuwenlang werd er hout gestookt. Deze gewilde brandstof was tot ver in de middeleeuwen ruim voorhanden. En daar iedereen hout nodig had om de dagelijkse maaltijden te bereiden en om het huis warm te houden was het voor de heer een lucratieve zaak binnen zijn heerlijkheid belasting te heffen op de houtkap. Toen in de 18de eeuw de mijnbouw tot ontwikkeling kwam, werd ook de kachel uitgevonden. William Thomson bouwde aan het eind van die eeuw een houtkachel met schoorsteen, waarin de trek geregeld kon worden. Benjamin Franklin perfectioneerde het model en liet de eerste huiskamerkachel het licht zien. Toen de steenkool meer bekendheid kreeg en meer en meer hout en turf als brandstof verdrong, ging men in Nederlands en Belgisch Limburg grootschalig steenkool delven. Daar zat hij niet te diep en was hij dus ontginbaar. Ook in de Brabantse Peel is naar steenkool gezocht. Ingenieur Waterschoot van de Gracht bouwde in 1906 in Liessel een toren waarmee hij op 900 meter diepte een steenkoollaag aanboorde. Voor de toenmalige technische mogelijkheden was dit veel te diep. Ook in America, Helenaveen en Sevenum werd steenkool gevonden. Deze lagen waren slechts enkele meters dik en door de diepte van 900 à 1000 meter niet ontginbaar. Aan het eind van de jaren 1950 kwam de oliestook in zwang. De meeste kolenkachels werden toen door oliekachels vervangen. In het kolenhok kwam een olietank te staan. In de late jaren 1960 werd overgeschakeld op aardgas. De gasfornuizen die tot dan werkten op steenkoolgas werden omgebouwd en de kachel maakte plaats voor centrale verwarming. In de laatste decennia van de 20e eeuw leek kernenergie het ei van Columbus te zijn. Nu men niet weet waar het radioactieve afval te laten, winnen zonne- en windenergie algemeen aan sympathie.
Afbeelding: de boortoren in Liessel, gemeente Deurne