FaKi-HoMe.
Aanverwante artikelen
“Vandaag heeft de eerste vergadering der verkenners plaats gehad. Jan van de Heuvel is hopman, Jan van Eemeren en Sjef Knaapen zijn vaandrig,” schreef deken Rath op 15 oktober 1930 in zijn dagboek. Daarmee begon 80 jaar geleden de scouting in Helmond.
De scouting in Nederland had zijn start twintig jaar eerder, nadat Engelse scouts een promotietoer door ons land hadden gemaakt. De eerste padvindersgroepen werden in Amsterdam en Den Haag opgericht. De padvinderskoorts verspreidde zich snel over het land. De Nederlandse bisschoppen hadden echter besloten dat rooms-katholieke jongens niet aan de padvinderij mochten meedoen en dat ze zeker niet mochten kamperen. Die houding begon aan het eind van de jaren twintig te veranderen; in januari 1930 kwam uiteindelijk de bisschoppelijke goedkeuring. Wel moest er altijd een aalmoezenier mee op kamp.
Patronaat en Mariacongregatie waren twee vormen van de katholieke jeugdbeweging die in het begin van de negentiende eeuw sterk opkwamen. Het doel was het opvoeden en vormen van de jeugd in diep godsdienstige zin en hen voor te bereiden op hun toekomstige levensroeping. De activiteiten bestonden onder andere in: musiceren, koorzang, handenarbeid en toneelspel. De parochies zorgden voor eigen patronaatsgebouwen. Vooral de jeugd uit de arbeidersklasse werd hiermee bereikt. Voor de jeugd uit de middenstand bestond de Mariacongregatie, waar de activiteiten meer op godsdienstig vlak lagen. De ontspanning beperkte zich tot gezamenlijk spel op de zondagavond. Toen de belangstelling voor deze vormen van jeugdwerk verder terugliepen, bood de verkennerij een mogelijkheid tot vernieuwing die deken Rath met beide handen aangreep. Zo werd door twee leiders van de Mariacongregatie op 15 oktober 1930 een groep met twaalf verkenners gestart. Er werden twee patrouilles gevormd: de Houtduiven en de Fazanten. Kapelaan Goëtte van de Sint Lambertusparochie werd de eerste groepsaalmoezenier. De groep koos Sint Canisius als patroonheilige: de meeste leden hadden een band met de Canisiusschool in de Molenstraat. Al snel kon er een derde en vierde patrouille worden geformeerd: de Kieviten, in 1933 gevolgd door de Meeuwen. De eerste bijeenkomsten vonden plaats in de gymzaal van de broedersschool aan de Molenstraat. Begin 1931 kreeg men een ruimte in het Voor Christus Koning-gebouw, ook aan de Molenstraat.
In andere delen van de stad ontstonden nieuwe verkennersgroepen, zoals de André de Thayegroep, de Gregoriusgroep, de Lwanga-groep en een afdeling van de Nederlandsche Padvinders. De Canisiusgroep kreeg in 1933 een eigen blokhut op de speelplaats van de Canisiusschool die op 15 april 1934 in gebruik werd genomen.
Dat nieuwe hoofdkwartier heette het FaKi-HoMe, genoemd naar de vier patrouilles: Fazanten, Kieviten, Houtduiven en Meeuwen. Het eerste lustrum van de Canisiusgroep werd daar met 62 leden “geheel in de katholieke scoutgeest” gevierd. Na de Duitse inval werden de activiteiten tijdelijk gestaakt. Kampeerweekeinden en zomerkampen werden nog gehouden tot de bezetter op 31 augustus 1940 een kampeerverbod uitvaardigde. Vanaf 15 oktober mocht niet meer in troepenverband worden opgetreden en op 2 april 1941 werd de padvinderij verboden. De gebouwen werden leeggehaald en verzegeld. De Canisiusgroep ging verder onder de naam “Ontspanningsclub Congregatie”. Na waarschuwingen werden alle activiteiten in 1944 gestaakt, maar na de bevrijding zag men het verkennersuniform weer op straat verschijnen. De zestiger jaren kenmerkten zich door een zeer sterke opkomst van jeugdsozen, hobbyclubs, sportclubs en andere vormen van vrij jeugdwerk, waardoor de verkennersbeweging behoorlijk terrein verloor. De concurrentie van vooral de sportverenigingen werd steeds sterker. Veel verkennersgroepen fuseerden. Zo ging de Canisiusgroep in 1974 op in de neutrale “Albert Schweitzergroep”.
Bron: Regionaal Historisch Centrum Eindhoven.