Nog dezelfde dag moest ik al mijn tanden laten trekken
Aanverwante artikelen
Meneer en mevrouw Cuppens wonen op de Keerweerstraat 16. Mevrouw Cuppens zat als klein meisje al op de kleuterschool aan de Frederiklaan. Tot haar trouwen woonde ze met haar ouders op de Gagelstraat. Haar bruiloft vond in de Antoniuskerk (nu museum Kempenland) plaats. In 1956 kregen het stel een bovenwoning boven de Etos-kruidenierszaak toegewezen op de Henriettestraat 47. Daar hebben ze vier jaar gewoond. “Je kon niet eens met de wandelwagen naar boven. Zo nauw was de ingang.”
Vervolgens kreeg het echtpaar een huis op de Keerweerstraat 16. Daar wonen ze nu vijftig jaar. Mevrouw Cuppens heeft nooit bij Philips gewerkt. Haar man wel. Zo’n 43 jaar stond hij onder meer aan de roterende pomp. “ In die 43 jaar heb ik lange tijd met zeer giftige stoffen gewerkt. We kregen een polsbandje en om de week werd dat gecontroleerd op giftige stoffen. Ook moesten we ons regelmatig laten testen bij de bedrijfsdokter. Op een gegeven moment constateerde hij dat ik besmet was met kwik. Nog dezelfde dag moest ik al mijn tanden laten trekken. Daar dacht je niet over na, maar deed je gewoon.” Aanvankelijk wilde mevrouw Cuppens best bij Philips werken. Een commissie in de Willemstraat, die over huishoudelijk hulp ging, nam haar wegens haar hoge bloeddruk, niet aan. Daarop solliciteerde ze bij Hago en was vervolgens jaren cheffin van dit schoonmaakbedrijf. Het gezin kende weinig vertier. Daar was geen geld voor. Wel voetbalde de heer Cuppens mee in een team tijdens de ‘zomeravondenvoetbal competitie’ van Philips. “Alle afdelingen binnen Philips hadden een eigen team. Tijdens de zomermaanden voetbalden je op de veldjes bij vogelpark Animali en op de Oirschotsedijk. Na afloop ervan werd er door Philips een feestavond gehouden.”
Het gezin kreeg twee dochters en een zoon. Twee ervan wonen ook in Philipsdorp en één van de dochters werkte nog een tijdje bij Philips. In tegenstelling tot anderen gezinnen kwam de familie Cuppens vooral tussen oudere mensen te wonen. Contact met de bewoners uit de straat was er nauwelijks. “Er was geen tijd voor plezier. Simpelweg omdat er brood op de plank moest komen. Overdag zat ik tussen drie kleine kinderen en als mijn man van Philips kwam, ging ik werken. Achter ons huis liep een sintelpad. Deze ging helemaal door tot aan de Willemstraat. Als het had geregend, zaten er allemaal enorme kuilen in. Het was ook ontmoetingsplek voor straatbewoners. Je trof elkaar en maakte een praatje. Zo had je Toon van Lieshout. Hij vertelde altijd mopjes waar we vreselijk om moesten lachen.” Een ander groot verschil was dat de huizen er veel netter bij lagen, vindt mevrouw Cuppens. “Voor de ramen hingen nette gordijnen. Je was verplicht om je huis en tuin goed bij te houden. Tegenwoordig is de gang een schuur geworden.” In 1961 hoorde ze van haar broer Sjaak (loodgieter) dat ze huizen renoveerden als je er drie maanden uittrok en niets, maar dan ook niets, achterliet. Daar had mevrouw Cuppens wel oren naar. Na veel overleg wist ze te regelen dat al haar spullen werden opgeslagen bij haar broer, ze voor drie maanden bij haar zus konden slapen en eten mochten koken op een éénpitsgastoestel bij haar moeder. Kort daarop werd paratyfus bij haar zuster geconstateerd. “Uiteindelijk konden we bij kennissen op de Hubertusstraat terecht. “We hebben drie maanden als gezin op de grond geslapen. Geen gemakkelijke tijd, maar het resultaat mocht er uiteindelijk wel zijn.”
Volgens Cuppens was er weinig te merken van ‘rangen en standen’ in Philipsdorp. “Wel had ik het gevoel dat de mensen die op de Glas- en Olmenlaan woonden zich beter voelden doordat ze een groter huis hadden. Ook de mensen met witte jassen namen deze graag mee naar huis om anderen te laten zien dat ze de ‘chef’ waren. “ Toch willen beiden niet weg. “Wij gaan hier niet meer weg, alleen als ze me in een kistje naar buiten dragen.”