De tachtigjarige oorlog
Aanverwante artikelen
Tijdens de tachtigjarige oorlog was het in de omgeving niet echt prettig om te wonen. Helmond had het voordeel dat het een versterkte stad was.
Maar dat had ook tot gevolg dat vijandelijke troepen probeerden de stad in te nemen om in de omgeving macht uit te kunnen oefenen. In die tijd waren de Cortenbachs heren van de stad. In de eerste tientallen jaren van de oorlog waren dat Jan V (1560-1578) en diens broer Adolf (1578-1594). Vooral die laatste had herhaaldelijk te maken met aanvallen op de stad. Er zijn aanvallen op de stad bekend uit de jaren 1579, 1581, 1582, 1583, 1587 en 1592. Veel beeldmateriaal hebben we daar niet van. We hebben een afbeelding van de inname van de stad door de hertog van Anjou in 1582. Deze afbeelding heeft overigens later tot veel misverstanden geleid. De tekenaar heeft alle opvallende gebouwen van Helmond naast elkaar getekend. Links is het kasteel te zien en rechts de middeleeuwse Lambertuskerk. Daar tussenin staat het klooster van Binderen. In werkelijkheid heeft dat klooster nooit binnen de stadswallen gelegen. Toch zie je in latere afbeeldingen regelmatig het klooster tussen de twee andere grote gebouwen van de stad afgebeeld. Vaak hadden de tekenaars de stad die ze tekenden nog nooit gezien. Ze volgden het voorbeeld van een ander.
Die aanvallen waren natuurlijk geen pretje. Zo is bekend dat in 1587, op de kerk, enkele huizen in de Veestraat en het kasteel na, alles binnen de stadswallen afbrandde. De tekst in de luifel van het huis met de luts herinnert daar nog aan. In die luifel staat vermeld dat het huis in brand vloog en dat het in 1591 werd herbouwd. Maar zelfs als de huizen geen schade ondervonden, hadden de inwoners veel te lijden van de oorlog. En dat gold voor vriend en vijand. Als er soldaten ingekwartierd moesten worden, maakte het niet uit of het om vijandelijke of eigen soldaten ging.
In het archief van de stad zitten heel gedetailleerde lijsten van de schade die de inwoners leden bij het inkwartieren van de soldaten van Ambrosius Landriaen, die op 26 oktober 1593 in de stad kwamen en op 2 november weer vertrokken. Van ieder huisgezin wordt opgetekend hoeveel paarden, ruiters, soldaten, knechten en jongens de Helmonders onderdak moesten bieden en te eten moesten geven. Maar ook aan de vrouwen, die met de troepen meereisden, dienden ze onderdak te verschaffen. En dan is er nog de rubriek overige kosten. Daarin staat alles dat, al dan niet vrijwillig, aan de troepen werd afgestaan. En daarbij bleef het niet bij een paar potten wijn. De inwoners moesten kleren en beddengoed overdragen. Zelfs meubelen worden door de vertrekkende troepen meegenomen. Vaak is het beroep van de Helmonder af te lezen aan de spullen die hij af moest staan. Hansken Reijnen in De Hage moet kleermaker zijn geweest. Bij hem nemen de troepen wijn en geld mee, maar ook twee pond garen en wollen stoffen. Laurens Thonis Oeijen op het Binderseinde is schoenmaker. Bij hem nemen de soldaten nieuw gemaakte schoenen mee, maar ook het leer dat hij had liggen om er nog schoenen van te maken.
Het totaalbedrag van de lijst is bijna 16.000 gulden. Een enorm hoog bedrag. Zeker als je bedenkt dat je in die tijd voor een slaaplaken slecht 1 gulden en 4 stuivers betaalde.