Een gouden snuifdoos voor het wachten
Aanverwante artikelen
Bij een koninklijk bezoek wordt alles opgepoetst. Dat was 200 jaar geleden niet anders. Dus ook bij het bezoek dat Koning Lodewijk Napoleon bracht aan Noord-Brabant. Op zondag 16 april 1809 vertrok hij van Kasteel Croy, om naar Helmond te gaan.
De wegen, gemeentedijken en de wallen waren allemaal in orde gemaakt en de daarop staande heesters vastgezet. Er was veel geld besteed aan het versieren van de straten door het plaatsen van sparren en erebogen. Die erebogen waren beschilderd en versierd met mos, palm en zijden linten. De versierselen werden er met fijn roggemeel opgeplakt. Op de erebogen stonden zogenaamde chronogrammen die door Jan Hendrik Allewaert, een gepensioneerd officier, waren gemaakt. Een chronogram, of jaardicht, is een vers in het latijn waarvan sommige letters als Romeins cijfer kunnen worden gelezen en die dan vervolgens een bepaald jaartal vormen.
De Koning maakte een tussenstop in Stiphout omdat hij daar de pastoor wilde spreken. In die tijd liep de weg van Stiphout naar Helmond over de Gasthuisweg en de Houtsche Dijk, die nu de Hortsedijk heet. Vandaar kwam je op de Mierloseweg. Daar waar de Goorloop de Mierloseweg kruist kwam je pas Helmond binnen. Dat was het punt waar de Koning werd opgewacht door de schout en meer dan dertig in het wit geklede jonge meisjes. Daar stonden ook de vier schutterijen van Sint Joris, de Colveniers, Sint Sebastiaan en van Sint Catharina. Zij zouden hem bij zijn tocht door Helmond begeleiden. Bij zijn aankomst rond half elf klonken saluutschoten en begonnen de klokken te luiden. De koning zat in een door zes paarden getrokken gele reiskoets die werd gevolgd door ministers en ambtenaren. De stoet trok via de Kromme Steenweg verder richting Steenweg en passeerde de prachtig versierde Veesepoort op weg naar de Markt. Het carillon van de Sint Lambertuskerk strooide zijn klanken over de hoofden van de talrijke mensen uit. Het weer was guur en koud en de regen viel aanhoudend. Desondanks waren reeds in de vroege morgen alle ingezetenen op de been. Maar ook uit de omliggende dorpen waren mensen toegestroomd. Het aanschouwen van die stoet was iets eenmaligs waar velen nog jaren over nagepraat zullen hebben. Onafgebroken klonk het “Leve de Koning”. De mensen staken spontaan hun hoeden omhoog en zwaaiden ermee. Het gezelschap ging direct naar de parochiekerk waar de pastoor al een tijdje zat te wachten om met de mis te kunnen beginnen. Voor dat wachten, maar vooral voor de diensten bewezen aan de ingezeten van Aarle tijdens de epidemie, kreeg de pastoor een gouden snuifdoos. Na de mis werd de Koning ontvangen op het versierde raadhuis. Daar waren de schout en het gemeentebestuur, de pastoor met zijn twee kapelaans, de predikant en enige voorname inwoners bij aanwezig. De koning was zeer geïnteresseerd in de staat van de gemeente, de middelen van bestaan van de inwoners, de twee kerkgenootschappen en de aanwezige fabrieken.
Voor de koning had men daarom een beknopt verslag over de gemeente opgesteld. Helmond had een inwonertal van 2493 zielen. Zo’n 600 mensen waren werkzaam in de landbouw. In de fabrieken werkten 300 arbeiders. Een derde gedeelte van het Helmonds grondgebied werd in beslag genomen door beemden. Beemden zijn laaggelegen graslanden die te nat waren om er vee op te weiden. Door de beemden goed te bemesten zouden ze een betere grasopbrengst kunnen hebben. Voor dat bemesten zou straatmest, vuilnis en assen uit de steden kunnen worden gebruikt. Maar de aanvoer daarvan stuitte op problemen. De heidegronden waren grotendeels in cultuur gebracht maar het gebrek aan mest zorgde ook hier ervoor dat deze gronden niet echt vruchtbaar gemaakt konden worden. Er was ook te weinig veeteelt om mest te verkrijgen. Het beste middel om Helmond welvarender te maken was het graven van een kanaal. Dat kanaal zou pas tussen 1823 en 1826 worden aangelegd. Er was in Helmond nog een Latijnse school met circa 40 studenten en een Franse kostschool waar ook een veertigtal leerlingen op verbleven. Helmond had obligaties ter waarde van 50.615 gulden, maar had ook voor 23.316 gulden leningen uitstaan. Het inkomen van de gemeente bedroeg 4.790 gulden. Daartegenover stonden uitgaven van 5.786 gulden. Men teerde dus zo’n 1.000 gulden per jaar in op het vermogen. Het bezoek van de koning in 1809 kostte de gemeente bijna 1.000 gulden. Dat mocht betaald worden uit het batig saldo over het jaar 1803.
Na zijn bezoek aan het raadhuis bekeek de koning de kamer waarin de protestanten hun kerkdiensten hielden. Hij gaf de predikant 6.000 gulden om een kleine kerk te bouwen. Daarna bezocht hij mijnheer Wesselman op het kasteel. Ondanks het slechte weer wilde de koning toch de meeste fabrieken bezichtigen. Hij bezocht een pellenfabriek, een damastfabriek, een katoendrukkerij en een fabriek van zilveren vingerhoeden en naairingen. De koning was zeer vriendelijk. Hij sprak in de fabrieken met arbeiders en leerling-arbeiders. Hij maakte zich met zijn bezoek zeer geliefd. Rond half vier vertrok hij met zijn gevolg onder begeleiding van de vier schutterijen. De reis ging verder over Mierlo en Geldrop naar Eindhoven. De koks uit zijn gevolg waren door J.A. Scheepers al met een kar van kasteel Croy naar Eindhoven gebracht. De laatste plaats die de Koning aandeed in Noord-Brabant, was Bergen op Zoom. Vandaar vertrok hij op 4 mei naar Zeeland waar zijn rondreis op 18 mei in Middelburg eindigde.
Francis van de Waterlaat en zoon Hendrikus, beide koperslagers, hadden hun best gedaan om een toestel te leveren voor de illuminatie van het stadhuis. Door het slechte weer en harde wind kon die verlichting die men op zondagavond wilde aansteken niet doorgaan. Pas de dinsdag daarna konden de Helmonders van het feeërieke schouwspel genieten.
Bron: Regionaal Historisch Centrum Eindhoven; archief Gemeentebestuur Helmond.