Verbannen naar de grens
Aanverwante artikelen
Uit een in 1911 gehouden onderzoek blijkt dat er toen in Nederland circa 600 woonwagens waren, bewoond door ongeveer 2.800 personen.
De helft van die wagens bood onvoldoende gelegenheid tot huisvesting. De woningwet van 1901 was ingesteld om het bewonen van krotten tegen te gaan; woonwagens vielen daar buiten. De in 1918 tot stand gekomen “Wet op de Woonwagens en Woonschepen” wilde geleidelijk verbetering brengen in de slechte huisvestingstoestand. Men had voortaan een vergunning nodig van de Commissaris van de Koningin en men diende een woonplaats te kiezen. Gemeentes mochten een verblijf in een woonwagen op hun grondgebied niet weigeren, maar mochten wel een bepaalde plaats daarvoor aanwijzen.
Na de invoering van de wet bleken er in Helmond 32 aanvragen voor een vergunning te zijn behandeld waarvan maar 11 wagens aan de gestelde eisen voldeden. De gemeente had in 1922 een terrein nabij de watertoren aangewezen. Van 2 juli tot 15 november 1922 bleken daar 64 verschillende woonwagens te hebben gestaan; alleen al in de kermisweek stonden er 26 wagens. De bewoners van de Waardstraat klaagden. “Doch waar U de wagens ook zult plaatsen nergens is men er van gediend en zal het wel klachten blijven regenen” schrijft de inspecteur van politie. Er wordt gedacht aan een staanplaats bij de schietbaan in het Bakels Bos, maar die plaats is voor woonwagens slecht bereikbaar. De directeur van bouw- en woningtoezicht komt met het idee van de Zandstraat achter de Hoogeindse straat. Die weg sluit aan bij een verharde weg en is breed genoeg, zodat wanneer de wagens in de lengte achter elkaar worden geplaatst het verkeer niet belemmerd wordt. Bij besluit van 13 april 1923 wordt die plaatst daarvoor aangewezen. Het eerste protest komt al gauw; twaalf landbouwers uit de omgeving vrezen voor last en grote schade aan hun landbouwgewassen. De klachten blijven en de gemeente zoekt naarstig naar een andere plek, dat is een lastige opgave omdat Helmond maar een beperkt grondgebied heeft.
In 1931 verzoeken 15 bewoners van de Hoogeindsestraat het gemeentebestuur om het woonwagenkamp te verplaatsen. Daarbij leveren ze een uitgebreide motivering in.
“Zoo is dan deze vroeger zoo fraaie landweg, waar het in den zomer tusschen de korenvelden en weilanden een aangenaam wandelen was, veranderd in een weg, vol met afzichtelijke rommel en met bewoners, die veel dingen doen, waaraan beschaafde menschen zich ergeren en aanstoot nemen”. Ze melden ook hun bezorgdheid voor de woonwagenbewoners die geen behoorlijk drinkwater hebben. Enkele inwoners wijzen de gemeente op mogelijkheden aan de Deurneseweg of bij Sluis 8. Er komt een aanbod een stuk grond aan de Deurneseweg te kopen. De gemeente is geïnteresseerd in het achterste deel dat grenst aan de Scheidijk, maar de eigenaar wil alleen het gehele terrein verkopen. De provincie dringt er in 1936 op aan eindelijk eens een terrein aan te wijzen. De gemeente is inmiddels via een tussenpersoon in onderhandeling over de aankoop van een ander perceel aan de Scheidijk op de grens met Bakel. Als de verkopers erachter komen waarvoor de grond bestemd is willen zij niet meer verkopen. Dan schakelt de gemeente een stroman in om die grond toch te verwerven, maar ook dat mislukt als de verkopers daar achter komen. In 1938 gaat de gemeente over tot aankoop van het eerder aangeboden perceel aan de Scheidijk en richt daar het nieuwe kamp in. Ook daartegen worden bezwaren ingebracht, maar die worden door de gemeente ongegrond verklaard. Het kamp aan de grens met Bakel werd op 1 maart 1939 in gebruik genomen.